Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen [42]verschrikte Izak met zeer grote verschrikking, gans zeer, en zeide: Wie is hij dan, die het wildbraad gejaagd en tot mij gebracht heeft? en ik heb van alles gegeten, eer gij kwaamt, en heb hem gezegend; ook zal hij gezegend wezen. 42. Het Hebr. woord betekent zeer grote vrees en schrik, verenigd met sidderen en beven; gelijk onder, hfdst.42 vs.28; Ex.19:16,18. Dezen schrik liet God over hem vallen eensdeels om hem te wederhouden van toornigheid tegen Jakob, anderdeels om hem te doen bedenken dat de uitkomst der gegeven zegening was door zijn besluit en eeuwig voornemen. Zie boven, hfdst.25 vs.23.